‘Het volgende wat er gebeurde was dat ik mijn nummer getatoeëerd kreeg. Twee jonge slaven – ik kan ze niet anders noemen – kwamen langs, een van hen had een boek, een typisch Duits boek, 19de-eeuws type, er stond niets in behalve cijfers. De ander nam een pen en een pot inkt en daarmee tatoeëerde hij ons heel snel en handig. In Teresienstadt vroeg niemand je naam, de jongens en de andere mensen wisten wie ik was. Maar in Auschwitz werd je een nummer, je kende niemand. De enige die ik kende was mijn broer en we bleven bij elkaar.’
Jan Hartman, Tsjechische Jood, overlevende van Auschwitz en Theresienstadt.