Deze niet-Jood verklaring werd door de Duitse bezetter ingesteld. Vóór 26 oktober 1940 moesten alle ambtenaren zo'n verklaring tekenen. Wie één of meer Joodse grootouders had - dat wil zeggen een grootouder die tot de Joodse gemeente had behoord - werd als Jood beschouwd en moest formulier B (niet-arisch) insturen. Niet-Joden moesten formulier A (arisch) insturen. Met deze
verklaring wilden de Duitse autoriteiten een inventarisatie maken van wie wel en niet-Joods was. Mensen met Joodse voorouders werden kort na het invullen van de formulieren ontslagen.
Wie in de ogen van de bezetter Jood was, werd bepaald in Verordening 189/1940.