Eind 1944 riep de Nederlandse regering in Londen het spoorwegpersoneel op om te staken. Als vergelding voor deze staking blokkeerde de Duitse bezettingsmacht zes weken lang alle voedseltransporten naar het westen van Nederland. Ook de aanvoer van kolen vanuit het bevrijde zuiden stagneerde. De gevolgen voor het westen van het land waren dramatisch.
De Spoorwegstaking van eind 1944 duurde veel langer dan vooraf was gedacht. Hierdoor waren alle voedseltransporten naar het westen van het land geblokkeerd. De winter was streng. Veel mensen leden honger en kou. Het gebrek aan voedsel trof uiteraard ook de Joodse onderduikers. Vooral in de grote steden was het probleem nijpend. Er waren gaarkeukens waar op vertoon van een bonkaart een beetje eten kon worden opgehaald. Veel mensen gingen op de fiets of lopend naar het oosten of noorden van het land om wat eten te bemachtigen.
Op 5 september 1944 (Dolle Dinsdag), kwamen er berichten dat de geallieerden al in Breda waren en dat de rest van Nederland nu ook elk moment bevrijd kon worden. Maar de omvang van de geallieerde troepen was op dat moment nog te klein om naar het noorden te kunnen optrekken. Noord-Nederland zou pas in mei 1945 bevrijd worden en moest nog de Hongerwinter doorstaan. De vreugde over het bevrijde zuiden werd al snel overschaduwd door een nijpend voedselgebrek als gevolg van de staking door de Nederlandse Spoorwegen.